Dit beroepsbeeld is ons doorkijkje naar het beroep van leerkracht basisonderwijs. Het beschrijft een collega waarvan wij als Iselinge Hogeschool met overtuiging zeggen: deze leerkracht is door ons en onze opleidingsscholen opgeleid:
De ‘ideale’ leerkracht is de leerkracht die competent, creatief, constructief en waar nodig rebels en tegendraads keuzes maakt in zijn professioneel handelen en zijn professionele ontwikkeling. Zijn keuzes leiden ertoe dat hij trots is op zijn beroep en met humor en nieuwsgierigheid de aan hem toevertrouwde kinderen tegemoet treedt. Hij daagt kinderen uit en sluit met aantrekkelijk en gevarieerd onderwijs aan bij hun interesses, talenten, voorkeuren en capaciteiten. Hij reduceert opbrengsten -hoe belangrijk ook- niet alleen tot meetbare opbrengsten, maar waardeert ook de niet eenvoudig meetbare opbrengsten, zoals kunstuitingen en sociaal gedrag. Hij weet dat hij deel uitmaakt van de samenleving en dat op hem een verantwoordelijkheid rust de kinderen op te voeden tot jonge mensen die breed ontwikkeld zijn en in staat zijn zich te verplaatsen in de ander en die een actieve bijdrage willen leveren aan hun samenleving. Hij ziet de ouders van de kinderen uit zijn klas als opvoedingspartner en betrekt hen actief bij de opvoeding en het onderwijs.
Hij volgt met interesse maatschappelijke ontwikkelingen in de regio, maar ook internationaal, en geeft deze een betekenis voor zijn persoonlijk handelen. Hij heeft oog voor het grotere geheel en voelt zich hiervoor verantwoordelijk. Hij is ervan overtuigd dat het onderwijs een belangrijke plek is waarbinnen kinderen kennis en sociale vaardigheden verwerven, kritisch en creatief mogen leren denken, zich persoonlijk ontwikkelen en waarin zij gestimuleerd worden om respectvol en actief bij te dragen aan de samenleving (Nussbaum, 2010; Platform Onderwijs 2032, 2015). Hij vindt een balans tussen de persoonsontwikkeling, kennisontwikkeling en maatschappelijke voorbereiding van zijn leerlingen en vervult de functie van rolmodel dat het perspectief van zijn leerlingen op de wereld mede bepaalt. Hij inspireert kinderen om respectvol en vriendelijk met hun omgeving om te gaan. Hij stimuleert dat zijn leerlingen met waardering over anderen willen spreken. Hij waardeert de uniciteit van elk kind en is oprecht betrokken bij alle kinderen uit zijn klas. Zijn klas is een klas met aardige, vaardige en waardige kinderen (Platform Onderwijs 2032). Essentieel is voor hem dat hij plezier houdt in zijn werk, dat hij enthousiast blijft en grenzen blijft verleggen om zichzelf te ontwikkelen en dat hij daartoe ook collega’s en deskundigen binnen en buiten zijn eigen school betrekt.
Hij heeft een integrale visie ontwikkeld op onderwijs en opvoeding en wil en kan interdisciplinair in verschillende verschijningsvormen van onderwijs samenwerken met collega’s. Hij kijkt over de grenzen van zijn eigen beroep. Het is geen vanzelfsprekendheid meer dat onderwijs plaatsvindt in een lokaal met dertig leerlingen. Scholen werken bijvoorbeeld vaker samen met andere instellingen die elk hun maatschappelijke en pedagogische opdracht hebben voor kinderen van 0 tot 12 jaar (Van Rozendaal, 2015) of organiseren onderwijs in grotere gemeenschappen waarbij een beroep wordt gedaan op de autonomie van leerlingen. In toenemende mate zal hij zoeken naar effectieve alternatieven voor de klassikale en frontale setting, soms als gevolg van demografische veranderingen, maar ook door bijgestelde opvattingen over wat goed onderwijs inhoudt. Hij neemt de ruimte om na te denken over innovatieve onderwijsconcepten en kan deze vertalen naar de onderwijspraktijk, waarbij hij zich realiseert dat leren ook plaatsvindt buiten zijn leslokaal.
Hij neemt de nieuwsgierigheid en de leergierigheid van zijn leerlingen als uitgangspunt van zijn onderwijs en is zelf nieuws- en leergierig. Dat houdt onder meer in dat hij geïnteresseerd is in voor zijn onderwijs relevant onderzoek en dat hij de opbrengsten van dat onderzoek weet te vertalen naar eigen aanpassingen in zijn onderwijsontwerp en –uitvoering (Onderwijsraad, 2015). Het betekent ook dat hij een actieve rol wil spelen in leernetwerken waarin praktijkgericht onderzoek centraal staat (Ministerie van Onderwijs, 2015; Onderwijsraad 2014a, en 2014b; Vereniging Hogescholen, 2015a en 2015b). Hierin werkt hij samen met bijvoorbeeld collega’s, toekomstige collega’s in opleiding, met docenten en onderzoekers om met enthousiasme bij te dragen aan de innovatie van onderwijs. Hij is bereid om aan verschillende niveaus van onderwijsverbetering een bijdrage te leveren: zowel aan de verbetering van zijn eigen leren als aan die van de aanstaande leerkracht en de leerlingen van zijn school.
Hij beseft dat het geven van goed onderwijs curriculair leiderschap veronderstelt: hij is creatief, ‘eigen wijs’ en gedreven om onderwijs oordeelsbekwaam, vakoverstijgend en interdisciplinair te ontwerpen (Platform Onderwijs 2032, 2015). Hij maakt daarbij optimaal gebruik van de leef- en leeromgeving van de kinderen die aan hem zijn toevertrouwd. Hij is vaardig om in zijn ontwerp van onderwijs systematisch de stappen te volgen van praktijkgericht onderzoek.
Hij maakt in zijn onderwijs op een zinvolle manier gebruik van technologie en ziet mogelijkheden om smart industry, de kracht van de regio, te benutten in zijn onderwijs. Dit betekent niet alleen dat hij zelf digitaal geletterd is of zijn leerlingen voldoende begeleidt bij het ontwikkelen van hun mediawijsheid en informatievaardigheid (Platform Onderwijs 2032, 2015), maar ook dat hij doelgericht en creatief de mogelijkheden van technologie benut om leeractiviteiten voor kinderen te versterken (OECD, 2015) en technologie zo een zinvolle plaats kan geven in het onderwijs.
Het werken in een met technologie verrijkte leeromgeving vraagt van hem dat hij weloverwogen keuzes maakt in zijn (digitale) didactiek en de mogelijkheden om zijn onderwijs slimmer te organiseren, dat hij lef toont om nieuwe technologie uit te proberen, maar ook dat hij kritisch kijkt naar wat dat onderwijs oplevert (Johnson, Becker, Estrada, & Freeman, 2015; Onderwijsraad, 2015). Deze nadruk op technologie en innovaties maakt ook dat hij duurzaam inzetbaar is in de steeds veranderende maatschappij.
Hij is flexibel en in staat om passend bij zijn interesses, talenten en voorkeuren professionaliseringsactiviteiten te ondernemen die hem in staat stellen in zijn loopbaan nieuwe taken, functies of andere uitdagingen op te pakken en die hem van blijvende waarde maken voor het onderwijs en de arbeidsmarkt (Onderwijsraad, 2014a en 2015). Hij heeft ook zijn eigen specialismen en vindt voortdurend mogelijkheden om die te benutten in het onderwijs. Hij is een bron van inspiratie voor kinderen, ouders en collega’s. Zijn profiel geeft kleur aan zijn vakmanschap en zorgt voor verrassingen in zijn onderwijs. Zijn ondernemingszin wordt zichtbaar in de praktijk van het onderwijs zelf door het samen met kinderen vertalen van ideeën in activiteiten, betrekken van ouders bij projecten, door initiatief te nemen, creatief te denken en in te spelen op verrassingen. Daarbij erkent hij de waarde van grensoverschrijdende samenwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt in de regio en verbindt hij activiteiten in de samenleving en het bedrijfsleven met het onderwijs (Platform Onderwijs 2032, 2015; Achterhoekagenda 2020, 2012).